Artikel 2 Algemene normen ten aanzien van de trainer

2.1. De trainer doet niet voorkomen alsof hij meer of andere kwaliteiten bezit dan waarvoor hij door opleiding of aantoonbare ervaring kan instaan. In functionele contacten met anderen neemt de trainer het initiatief anderen te informeren over zijn opleiding en deskundigheid. De trainer aan-vaardt geen opdracht waarvoor hij na een kritische zelfanalyse meent niet over de deskundigheid te beschikken.
2.2. De trainer is zich bij de uitoefening van zijn beroep voortdurend bewust van zijn voorbeeldfunctie.
2.3. De trainer handelt naar de regels, de geest en de gebruiken van de desbetreffende sport. De trainer onthoudt zich van het schaden van de belangen van de desbetreffende sport en van de daarmee verbonden organisaties en sporters.
2.4. De handelwijze van de trainer dient objectief en toetsbaar te zijn.
2.5. Waar nodig en op verzoek legt hij het met de individuele sporter en/of met de opdrachtgever te bereiken doel schriftelijk vast.
2.6. De trainer onthoudt zich van uitlatingen en gedragingen met een discriminerend of anderszins beledigend karakter, alsmede van uitlatingen en gedragingen waarvan hij kan of behoort te weten dat deze voor een derde schadelijk zijn.
2.7. De trainer onthoudt zich van enig advies ter zake van het gebruik of doen gebruiken van door de desbetreffende sportbond verboden middelen (doping), noch stimuleert het (doen) gebruik(en) van verboden middelen. De trainer zal het gebruik van verboden middelen afraden en minderjari-ge sporters wijzen op de daaraan verbonden gevaren.